Op een regenachtige woensdagmiddag aan het eind van de dag gaat de telefoon bij het Crisis Interventie Team (CIT). Het is de politie die om overleg vraagt; ze hebben meerdere meldingen ontvangen over een vrouw die rondzwerft, drugs gebruikt en overlast veroorzaakt. Hoewel ze haar de afgelopen weken op verschillende plekken in Nederland hebben aangetroffen, is de regio Hart van Brabant niet haar oorspronkelijke thuisbasis. De politie heeft het vermoeden dat ze zwanger is en heeft contact opgenomen met de GGZ om haar gemoedstoestand in te schatten, maar hier zijn geen verdere acties uit voortgekomen. Op het moment van het contact tussen de politie en het CIT is de vrouw echter al uit het zicht verdwenen en is er geen contact met haar.
Na het politiecontact zoekt het CIT contact met organisaties uit de regio waar de vrouw vandaan komt en ontdekt dat er verschillende partijen betrokken zijn. Het wordt duidelijk dat de vrouw zwanger is, maar haar zwangerschap is ongecontroleerd. Met andere woorden, ze heeft tijdens haar zwangerschap geen medische zorg gehad van een arts, gynaecoloog of verloskundige. Het vermoeden is dat ze minstens 4 maanden zwanger is. Er zijn ook signalen dat Jeugdbescherming al bij de zaak betrokken is.
Kort daarna belt de politie opnieuw met het CIT. Ze melden dat ze de vrouw opnieuw hebben aangetroffen, dit keer verstoort ze de openbare orde. Ze staat op straat en maakt veel lawaai, ze weigert categorisch om naar de aanwijzingen van de politie te luisteren. Als gevolg hiervan wordt ze aangehouden, onder andere omdat ze een agent heeft beledigd. De politie vraagt het CIT om te overleggen over mogelijke oplossingen, zodat de vrouw niet telkens op straat wordt aangetroffen in een overlastgevende situatie. Ook maken ze zich zorgen over het welzijn van de nog ongeboren baby.
Het CIT gaat in overleg om te bepalen welke rol zij kunnen spelen in deze zorgelijke situatie. De vrouw wil zelf geen hulp aanvaarden en ze is zwanger, wat de zaak nog gecompliceerder maakt. Ondertussen heeft het CIT bevestiging gekregen dat Jeugdbescherming betrokken is, en dat er voor de ongeboren baby een tijdelijke kinderbeschermingsmaatregel is uitgesproken. Echter, Jeugdbescherming heeft nog geen contact kunnen krijgen met de vrouw. Om die reden zijn ze bezig met het aanvragen van een zorgmachtiging, zodat de vrouw gedwongen kan worden opgenomen, zowel voor haar eigen welzijn als dat van de ongeboren baby. Maar op dit moment is de zorgmachtiging nog niet uitgesproken. Jeugdbescherming verzoekt het CIT om met de vrouw in gesprek te gaan, zodat ze de kans krijgt om de hulpverlening te aanvaarden.
Het CIT maakt een afspraak met de politie om naar het cellencomplex te gaan. Ze zijn zich ervan bewust dat er weinig kan worden gedaan als de vrouw geen hulp wil, maar ze willen haar toch de gelegenheid geven om de aangeboden hulpverlening te overwegen. Ze willen ook met haar de zorgen bespreken rondom de ongeboren baby.
In de cel treffen ze een kleine vrouw aan, slechts gehuld in een badjas en met een urinegeur. Het CIT legt uit dat ze niet van de politie zijn, maar dat ze graag met haar in gesprek willen. De vrouw maakt meteen duidelijk dat ze geen hulp nodig heeft en het gesprek niet op prijs stelt; ze laat weten dat ze niet welkom zijn. Het CIT vraagt haar over haar zwangerschap, maar hierop geeft ze geen antwoord. Ze herhaalt nogmaals dat ze willen vertrekken en dat ze geen interesse heeft in hulpverlening.
Het is een van die gesprekken waarvan het CIT een andere uitkomst had gehoopt, maar wetende dat er een ongeboren baby bij betrokken is, maakt het extra confronterend. In overleg met de politie verlaat het CIT het cellencomplex. Ze geven een terugkoppeling aan Jeugdbescherming en informeren een overleg tussen ziekenhuis en zorgorganisaties over kwetsbare zwangerschappen.”